Alsof ik thuiskom na een lange reis, bezie ik bij binnenkomst de staat van mijn huis. Het is rommelig, maar leeg. Stil, maar onrustig. Overal ligt wel iets dat een betere plek had kunnen hebben.
Hoepels en ballen liggen verspreid over de grond, drogende kleren hangen over stoelleuningen, op ieder oppervlak staat een leeg blikje of een mok met een bodempje koude koffie. Er liggen brieven op de aanrecht. De tafel is bezaaid met aantekeningen en offertes die ik nog moet verwerken. En dan zie ik het oude rugzakje van David, met zijn naam erop geprint.
Ik had bedacht dat hij een nieuwe rugzak nodig had voor de start op zijn nieuwe school, dus de oude bleef hier. Of ja, nieuwe school… Het is geen school. David gaat namelijk niet meer naar school. David gaat vanaf vandaag naar een medisch kinderdagverblijf, als grote jongen van bijna 8 jaar tussen de peutertjes. Niet dat David verpleegkundige zorg nodig heeft, maar er was geen andere plek waar hij terecht kon. De school voor speciaal onderwijs bij ons in de wijk kon hem niets meer bieden. De orthopedagogische dagcentra in onze regio zijn in de afgelopen jaren opgeheven omdat ze ‘niet meer nodig’ zouden zijn. Dat schijnt iets te maken te hebben met dat passend onderwijs waar ieder kind zogenaamd recht op heeft.
Na een lange periode van zoeken en talloze gesprekken met specialisten en adviseurs, kwamen we als ouders tot de conclusie dat er simpelweg geen onderwijs beschikbaar was dat passend was voor ons kind. Zodoende hebben we hem uit de leerplicht moeten laten ontheffen.
Het zou goed moeten voelen dat ik David naar zijn nieuwe ‘school’ kon brengen vanochtend. Hij zat immers al ruim een half jaar thuis en wij jongleerden als ouders met de tijd om onze contracturen te kunnen blijven werken, het huishouden draaiende te houden en natuurlijk om David de aandacht te geven die hij nodig had. Maar het voelt niet als een opluchting dat we hem vandaag weg konden brengen. Het voelt als falen, ondanks het warme welkom bij het medisch kinderdagverblijf. En het voelt niet alleen alsof ik gefaald heb als ouder, maar ook als mens in een maatschappij waar we voor de gemarginaliseerde groepen een stuk harder ons best zouden moeten doen dan voor mensen met meer mogelijkheden.
Ik besluit niet op te ruimen. Ik laat alle rommel voor wat het is. De hoepels op de grond, de lege mokken op de tafels. Ik negeer hardnekkig de piepende droogtrommel in de hal en de vijgen die vanuit de boom op het terras gevallen zijn en waar de vliegen op af komen.
Als ouder bén je je kind. Zeker als dat kind je voor alles nodig heeft: voor zijn verzorging, maar ook om zijn gedrag te ondertitelen, zijn emoties te duiden én als spreekbuis. Ik vereenzelvig me met David. Als hij jengelt van de buikpijn, voel ik die pijn net zo goed. Als hij niet kan slapen, lig ik ook wakker. Vandaag is hij op een plek die hij nog niet kent. En in mijn eigen huis, omringd door mijn eigen troep, voel ik me net zo ontheemd als hij.